Als kind leefde ik in het licht. Ik was veel buiten en had een enorm rijke fantasie. De dieren speelden daarin een grote rol, maar ook in het echte leven. Ik herinner me nog als de dag van gisteren dat ik als drie-jarige naar de konijnen in de schuur van de achterburen ging om bij ze te zijn en met ze te praten.
Ik voelde een diepe verbondenheid met alle dieren. Ik sprak bijvoorbeeld met de lieveheersbeestjes die in de struiken woonden. Ik voelde me aangetrokken tot het dierenrijk en ieder dier voelde als gelijkwaardig.
Op een tochtje naar familie toen ik een jaar of tien was, kwam ik in contact met Friese paarden. Dat contact raakte me diep in mijn ziel en achteraf denk ik dat dat kwam omdat het een zielsherkenning was. Ik zag licht, veel licht en voelde een enorme verbondenheid.
Deze ontmoeting en herkenning met de ziel van een dier bleven een rode draad door mijn leven.
In mijn pubertijd kwam daar de drang bij om ten volle uit zo puur mogelijk te leven. Ik ging naar de reformwinkel voor zuurdesembrood en zocht naar bijzondere kruiden. Ik kwam echter uit een na-oorlogs aardappel/groente/vlees gezin, wonende in Brabant. Dat was een moeilijke tijd. Ik was een nieuwetijdskind van de jaren 60. Ik voelde, zag en hoorde veel. Maar hier was geen ruimte voor. Ik voelde me daarom onderdrukt en ik had dan ook tussen mijn 10e en 14e levensjaar veel worstelingen. Mijn zoektocht en hang naar het licht, wat er af vanaf jongs af aan al inzat, zorgde er echter voor dat ik de worstelingen kon overwinnen.
Dat was mijn eerste grote overgangsperiode. Er volgenden er nog twee. Op mijn 27ste en 48ste. Het waren momenten van worsteling en transformatie, momenten die me de keuze stelde om te kiezen voor de dood of het leven. Het werd iedere keer het leven. Het licht was te groot en mijn levensmissie te sterk. Ook al wist ik toen nog niet precies wat die missie was. Ik voelde heel duidelijk een roep. Een roep tot leven, tot dienen, tot transformatief werk.